Net een viertal dagen doorgebracht in Shanghai. Een wereldstad die elke keer je er komt (zo om de 5 jaar in mijn geval) serieus van aanzien verandert. Net als de Chinezen zelf trouwens. Gereserveerd beleefd (maar in het achterhoofd vrij racistisch) zoals de Japanners zijn ze nooit geweest. Ga je naar het autosalon van Peking of Shanghai dan word je zelfs op de persdag hardhandig weggedrumd door begerige bezoekers die veel geld hebben betaald voor een ingangskaartje. Dat de fotografen zich de haren uit het hoofd trekken en de journalisten foeteren kan hen geen ene moer schelen. Het vriendinnetje of de eega moet en zal met het nieuwste model smartphone in de Ferrari of Lamborghini de circomstance (liefst eentje met nog wat meer goud en chroom aan) vereeuwigd worden.
Chinezen zijn gewoon om in de massa te staan, zij weten er de weg of wachten lijdzaam tot het hun beurt is. Soms meerdere uren lang, zoals op de wereldtentoonstelling die tot eind deze maand loopt in China’s financiële hoofdstad, Shanghai. Vier tot vijf uren staan ze dan in de rij voor een Amerikaans paviljoen waarin op een tenenkrullende manier een naïeve en tegelijkertijd arrogant/commerciële boodschap wordt meegegeven aan de inwoners van de nieuwe grootmacht. Dat ze het hele paviljoen achteraf al niet met de grond hebben gelijkgemaakt, zegt veel over het geduld van de Chinezen maar ook over hun nog steeds aanwezige naïviteit, hun respect voor autoriteit of hun bewondering voor glitter en blingbling.
Nochtans hebben ze de drive van de oude Flandriens als het op werken aankomt, in alle mogelijk opzichten. Een voorbeeld : in de periode waarin wij Vlamingen tot een akkoord (?) zijn gekomen over het bouwen van een brug over dan wel een tunnel onder de Schelde hebben de Shanghaiers twee majestueuze bruggen en vier (4!) tunnels toegevoegd aan de ene brug en tunnel die ze al hadden over hun Huangpu-rivier. In deze metropool wonen straks twintig miljoen mensen en de overheid kan de bevolkingsaangroei en de stijgende koopkracht ternauwernood bijbenen door het tegen ijltempo bouwen van zevenlagige verkeerswisselaars of appartementsblokken die op wolkenkrabbers lijken maar daarboven toch nog een klein torendakje hebben, symbool van de Chinese oergezelligheid en/of huiselijkheid, net als het verplichte muurtje eromheen.
Rijden doen ze als Italianen, totaal ongedisciplineerd maar met enig gevoel voor doorstroming en met de hand op de toeter. In 1987, toen we er voor het eerst kwamen, waren er nauwelijks auto’s, wel veel bussen of vrachtwagens en miljoenen fietsers, die ook toen al elkaar naar het leven stonden om een paar plaatsen te winnen in het steeds weerkerende gevecht om net dat ietsje eerder te zijn. Nu is de auto er koning, in al zijn varianten, van het oude boerenkarretje dat met ijzerdraad bij elkaar wordt gehouden tot de getunede Porsche Cayenne die, alsof dat nog mogelijk is, er nog een pak afschuwelijker uitziet dan zijn “gewone” soortgenoot. Over de groei van de Chinese autobouw en het letterlijk ontploffen van het wagenpark volgende keer meer. Nu trekken we ons even terug voor een “head and foot” massage, al was het maar om te overleven in een grootstad die twee keer zoveel mensen als de hele Belgische bevolking tracht te behuizen en te laten leven. Geen (Ch)(s)inecure.